Armand Sağ
Link
 

 

De Janitsaren van 1425 tot 1550
   
 

Oorlog en Vrede in het Osmaanse Rijk: de Janitsaren van 1425 tot 1550

‘De Janitsaren waren wrede vechtmachines, geronseld van volkeren levend op de Balkan ten tijde van het Osmaanse Rijk en getraind vanaf hun kinderjaren om zich geheel aan de kunst van het oorlogvoeren te wijden. Deze elitekorpssoldaten leefden enkel en alleen voor de strijd’.(1)

Dat dit de gewoonlijke opvatting onder historici is, staat buiten discussie, maar wat precies de rol van Janitsaren was in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk laat menig breinen nog kraken. Tenslotte moeten we onszelf afvragen of de Janitsaren simpelweg gehersenspoelde vechtmachines zonder eigen wil waren of dat ze juist nieuwe ontwikkelingen op militair gebied in werking stelden. Men kan hierbij denken aan de inzet van nieuwe wapens, militaire strategieën en tactieken. Daarom heb ik gekozen voor de hoofdvraag, die als volgt luidt: 'Wat voor rol speelde de Janitsaren in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk gedurende de periode 1425-1550?'

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om eerst kort uit te leggen wat de Janitsaren eigenlijk waren. Dit komt dan ook terug in het eerste hoofdstuk van dit project onder de titel 'Wat zijn Janitsaren?'. De inhoud zal uitvoerig over de geschiedenis, opzet en structuur van het befaamde legerkorps der Janitsaren gaan. De lezer zal na het bestuderen van het eerste hoofdstuk in algemene lijnen weten wat het Korps der Janitsaren (oftewel in het Turks 'Yeni Çeri Teşkilatı') was en met welk doel het opgericht was.

Van hieruit zal het project in de hoofdstukken erna de belangrijkste veldslagen en/of veroveringen van het Osmaanse Rijk belichten om zo de rol van de Janitsaren in die militaire gebeurtenissen te kunnen bepalen. Want om de rol van de Janitsaren beter te kunnen bestuderen en zodoende de invloeden op de militaire ontwikkelingen te begrijpen, zal ik de grootste veldslagen en/of veroveringen van het Osmaanse Rijk uit de periode 1425-1550 bespreken en zo de inzet van de Janitsaren trachtten te beoordelen naar hun oorlogsdaden. De drie belangrijkste militaire ondernemingen van het Osmaanse Rijk in de beginperiode (dat wil zeggen 1425 tot 1550) waren:

  1. De slag bij Varna op 10 november 1444 tegen een leger Kruisvaarders om de Osmanen uit het Europese continent te stoten.
  2. De verovering van de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel door de Osmanen op 29 mei 1453.
  3. De slag om Mohacs op 29 augustus 1526 tussen de Osmanen en een Kruisvaarderleger.

De verdere hoofdstukindeling ligt dan ook voor de hand; het tweede hoofdstuk zal de rol van de Janitsaren bij de Slag bij Varna (op 10 november 1444) onder de loep nemen door middel van de volgende vraag: 'Wat voor invloed hadden de Janitsaren in de Slag bij Varna in 1444?'. Bij deze slag lukte het een gecombineerd leger van onder andere Bulgaren, Polen en andere Kruisvaarders niet om de Osmanen uit Europa te stoten na de eerdere grote Europese nederlagen in respectievelijk 1358 (Verovering van Oost-Thracie), 1362 (Slag om Çorlu), 1363-1364 (Verovering van Adrianopel),  1372 (Slag om Çirmen), 1385 (Verovering van Sofia), 1389 (Slag om Kosovo Merelveld), 1394 (Verovering van Thessaloniki), 1396 (Slag om Nicopolis) en 1397 (Verovering van Athene). Met de zoveelste winst van de Osmanen bij Varna, werden de Europeanen gedwongen de Osmaanse aanwezig op het Europese continent te accepteren. Bij deze slag werden de Janitsaren voor het eerst grootschalig ingezet.

De verovering van Constantinopel in 1453 was zonder twijfel een van de belangrijkste militaire gebeurtenissen van, niet alleen die tijd, maar ook de wereldgeschiedenis. Met de verovering van de Byzantijnse hoofdstad door de Osmanen onder leiding van Fatih Sultan Mehmet de Twee (oftewel Sultan Mehmet de Veroveraar) kwam er een eind aan het duizend jaar oude Byzantijnse Rijk (dat bestond van 395 tot het jaar 1453). Ook hier laten de bronnen zien dat de Janitsaren een grote rol speelden bij de verovering en dat zij in feite de eerste soldaten waren die Constantinopel binnenkwamen. Er gaat zelfs een verhaal rond van Ulubatlı Hasan, een Janitsaar die te midden van de strijd als eerste Turkse strijder de Byzantijnse omwallingen beklom en aan de top ervan de Byzantijnse vlag verving door de Turkse. Wat hierbij de mythe rond de Janitsaren als elitesoldaten in de hand speelt, is het gegeven dat Ulubatlı Hasan tijdens het beklimmen van de immense muren maar liefst negenendertig pijlen in zijn rug geschoten kreeg, maar desondanks doorzette en uiteindelijk dus zelfs de vlag omwisselde. Overigens sterft Ulubatlı Hasan hierna alsnog aan zijn wonden volgens de overlevering. De vraag horend bij dit derde hoofdstuk vormt zich dan ook als volgt: 'Wat was de rol van de Janitsaren bij de verovering van Constantinopel in 1453?'.

Bij de laatste grote veldslag die ik de lezer wil presenteren in de periode 1425 tot 1550 staat de opening van Centraal Europa voor de Osmanen voorop. Met de Slag om Mohacs op 29 augustus 1526 tussen de Osmanen onder leiding van Kanuni Sultan Süleyman (oftewel letterlijk 'Sultan Süleyman de Rechtvaardige', alhoewel hij in Westerse bronnen bekender staat als ‘Sultan Süleyman de Prachtlievende’ of ‘Sultan Süleyman de Schitterende’) en een Kruisvaarderleger onder leiding van de Hongaarse koning Lodewijk de Twee, werd onder andere het huidige Hongarije, Transsylvanië en Slowakije toegevoegd aan het Osmaanse Rijk. Met deze overwinning van de Osmanen, waarbij overigens de Hongaarse koning Lodewijk de Twee sneuvelde, stond heel Europa open voor de Turkse Osmanen. Slechts drie jaar na de Slag om Mohacs, te weten 27 september 1529, werd een van de grootste steden van West Europa, namelijk Wenen, belegerd door diezelfde Kanuni Sultan Süleyman. Omdat de overwinning van Mohacs van cruciaal belang was en omdat de Janitsaren bij deze veldslag de kern van de aanvalsmacht vormden, kunnen we hier de inbreng van de Janitsaren mede door bepalen. De vraagstelling van het vierde en tevens laatste hoofdstuk vormt zich dan ook als zijnde: 'Wat was de inbreng van de Janitsaren tijdens de Slag om Mohacs in 1526?'.

Met de beantwoording van de bovenstaande deelvragen en vraagstellingen zal de hoofdvraag, die luidt als 'Wat voor rol speelde de Janitsaren in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk gedurende de periode 1425-1550?', zichzelf beantwoorden. Wat hierbij van belang is, is de afbakening van de tijdsperiode 1425 tot 1550. De reden dat ik voor deze jaartallen heb gekozen is omdat de Osmanen weliswaar sedert 1299 bestonden maar het Korps der Janitsaren pas in 1362 werden opgericht. Het gebruik van Janitsaren nam met de jaren toe maar de omslag kwam in 1402. Daar leiden de Osmanen de enige noemenswaardige nederlaag van die periode gedurende tweehonderd en vijftig jaar (respectievelijk 1299 tot en met 1550). Dit is namelijk in 1402 tegen Timur Gürkan (of ‘Tamerlane’ zoals hij in Westerse bronnen staat beschreven, in Nederlandse bronnen geldt hij als ‘Timurlenk’), die net als de Osmanen van Turkse afkomst was. Het verschil was echter dat deze Timur Gürkan alle (Centraal-)Aziatische alsmede Midden-Oosterse Turkse Rijken (te weten respectievelijk AltınOrdu(2), Memluk(3), Osmanlı(4) en zijn eigen Timur İmparatorluğu(5)) wilde verenigen om de droom van zijn beroemde overgrootvader Timuçin Cengiz Han (oftewel ‘Ghenghis Khan’(6)) te laten uit komen. Tot deze veldslag bij Ankara in 1402 werden er nog naar verhouding meer Centraal-Aziatische Turkse strijders ter paard gebruikt, die echter in de Slag bij Ankara overliepen naar de kant van Timur Gürkan. Na deze verpletterende nederlaag lieten de Osmanen de loyaler geachte Janitsaren de Centraal-Aziatische ruiters langzaamaan vervingen als de kern van het Osmaanse leger. Dit komt in de vijftiende eeuw, na de dramatische veldslag bij Ankara in 1402, goed naar voren wanneer de Janitsaren in verdere oorlogen frequenter en intensiever ingezet worden, om te beginnen bij de Slag bij Varna in 1444.

Hierdoor heb ik bij de afbakening van mijn werkstuk gekozen om te beginnen vanaf het moment dat de Janitsaren het leger van de Osmanen domineren. Het andere jaartal, te weten het eindpunt 1550, is wederom niet willekeurig gekozen. Omdat dit project specifiek over de Late Middeleeuwen gaat, is het verstandiger om dit bij de afbakening mee te nemen, zodat men duidelijk is aangaande de categorisering van de tijdsperioden. Ook het feit dat de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk vanaf het einde van de zestiende eeuw uitblijven, waardoor het Osmaanse leger onder leiding van het Korps der Janitsaren in de zeventiende eeuw ook op het slagveld niet meer onoverwinnelijk is, speelt uiteraard mee.

Dit project gaat dus in het bijzonder over de militaire bloeiperiode (te weten 1425 tot het jaar 1550) van het Osmaanse Rijk en de rol van de Janitsaren daarin. Met dit onderzoek zullen we aan het eind ervan in staat zijn te kunnen concluderen of de rol van Janitsaren inderdaad van grootse invloed was of dat het gaat om mythes en beeldvorming. De hoofdvraag 'Wat voor rol speelde de Janitsaren in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk gedurende de periode 1425-1550?' zal hierbij beantwoord worden. Tevens zullen eventuele aanwezige invloeden duidelijk naar voren komen in de verschillende hoofdstukken. Op de daarbij horende vraagstellingen en deelvragen zullen uiteraard ook antwoorden geformuleerd worden.

Hoofdstuk 1
Wat zijn Janitsaren?

Janitsaren waren de elitesoldaten van het Osmaanse Rijk (dat bestond vanaf 1299 tot en met 1922), die vanaf zeer jonge leeftijd getraind werden in de kunst van het oorlogvoeren. In speciaal daarvoor opgerichte kazernes werden de rekruten vanaf hun kinderjaren opgevoed als strijder. Als een gevolg bleken de Janitsaren niet overwonnen te kunnen worden op het slagveld in de vijftiende en zestiende eeuw. Logischerwijs stonden de Janitsaren bekend als elitevechtmachines die onoverwinnelijk waren. Mede hierdoor was het Korps der Janitsaren alom gevreesd door de vijanden van de Osmanen.

Op de vraag hoe de Janitsaren en het Korps der Janitsaren begonnen en binnen korte tijd uitgroeiden tot de vrees van Christelijk Europa, zullen we in dit hoofdstuk een antwoord vinden. Alvorens het gebruik van Janitsaren als elitesoldaten door de Osmanen, werd er gebruik gemaakt van Turken uit Centraal-Azië (in sommige bronnen aangegeven als 'Turkmenen'(7)). In deze beginperiode van 1299 tot 1362 bestond het Osmaanse leger dan ook voornamelijk uit Turken uit Centraal-Azië, van wie gedacht werd dat ze nog niet ‘verpest’ waren door de overige culturen die heersten in het Midden Oosten. Wat hiermee bedoeld wordt is het feit dat de Turken in Centraal-Azië nog geen contact hadden met de stedelijke gebieden, gelegen in het Midden-Oosten, en daardoor geen eigenschappen hadden overgenomen van de Arabieren en Perzen. Dit klopte in zekere mate dan ook, de Turken in Centraal-Azië hielden zich in beginsel bezig met de jacht ter paard en waren hierdoor uitmuntende ruiters. Van handel, materialisme, islam, christendom en jodendom hadden ze nog nooit of nauwelijks gehoord. Deze Turkse volkeren leefden voor de jacht en onderlinge strijd, tevens waren ze door de bittere weersomstandigheden en leefomstandigheden in Centraal-Azië gehard. Elke dag was een strijd om te overleven, dit omdat de verschillende Turkse stammen in een situatie van voortdurende oorlog en wraakacties zaten. Mede hierdoor werden de kinderen (zowel jongens als meisjes) op zeer jonge leeftijd geleerd op paard te rijden en om te gaan met de zogenoemde Turkse Boog(8), oftewel een pijl en boog waarmee men accuraat zijn doelen kan raken vanaf een paard in vol galop.(9)

De Osmanen zagen de mogelijkheden van deze Centraal-Aziatische Turken en rekruteerden deze uiterst loyale en capabele soldaten al onder Osman Gazi (de stichter van het Osmaanse Rijk) en zijn zoon Orhan Gazi, die respectievelijk regeerden van 1299 tot 1326 en 1326 tot 1359. Het rekruteren onder niet-moslims uit Centraal-Azië was geen nieuw idee(10), de vechtkunsten, gedrevenheid en bekwaamheid ter paard van de Centraal-Aziatische Turken was eerder de Arabische kaliefen uit het huis van Abbas opgevallen. Al in de achtste en negende eeuw werden de Centraal-Aziatische Turken, die in een gebied woonden dat deels net binnen Islamitische Rijk viel maar voor het overgrote deel aan het Islamitische Rijk grensden, op jonge leeftijd ontvoerd door de Abbasieden. Naast de bovengemiddelde vechtkunsten, ruiterkwaliteiten en expertise van de pijl en boog die de Centraal-Aziatische Turken toonden, hadden de Abbasieden nog een reden om deze niet-moslims in te zetten. Volgens de islam was het namelijk verboden om geweld te gebruiken, tenzij voor zelfverdediging of ter verdediging van de islam. Ook mochten moslims nooit onderling vechten, waardoor de Centraal-Aziatische Turken uitermate geschikt waren om interne problemen, opstanden, complotten en onrusten de kop in te drukken. De Centraal-Aziatische Turken hingen namelijk het sjamanisme aan; wat het geloof in de natuur, geesten en een Gök Tengri (oftewel een ‘Hemelgod’) inhoudt die door speciale medicijnmannen, genaamd 'shamanist', tevreden gehouden moesten worden. Mede door dit monotheïstisch geloof, dat dicht bij andere monotheïstisch ingestelde geloven zoals jodendom, christendom en islam ligt, waren de Turken sympathiek jegens de islam.(11)

Deze uit Centraal-Azië geronselde Turken werden 'memluk' genoemd door de Abbasieden om onderscheid te maken tussen slaafsoldaten en slavenarbeiders. Om deze reden wordt 'memluk' in het Nederlands meestal vertaald met 'slavensoldaat' terwijl het letterlijk ‘blanke slaaf’(12) betekent. Later zouden deze Turkse Memlukken in opstand komen tegen hun Arabische overheersers en de macht in het Kalifaat overnemen, waarna men spreekt van het Memluk İmparatorluğu (oftewel het Rijk der Memlukken, dat van 1250 tot het jaar 1517 standhoudt(13)).

Dit bovengenoemd systeem werkte ook voor de Osmanen uitmuntend; met de inzet van Centraal-Aziatische ruiters van Turkse komaf werden er grote overwinningen geboekt op vooral de Byzantijnen. Toen echter het Osmaanse Rijk steeds meer gebiedsuitbreiding realiseerde, begon de vraag naar steeds meer soldaten. Een ander probleem was dat de veroverde volkeren langzaamaan in de meerderheid kwamen ten opzicht van de Osmaanse Turken. Om deze twee problemen op te lossen werd er onder Sultan Murat de Eerste (die regeerde van 1359 tot aan zijn dood in 1389) in 1362 een nieuw legereenheid gevormd, genaamd 'Yeni Çeri Teşkilatı', oftewel het Korps der Janitsaren(14). Het Nederlandse woord 'Janitsaar' komt dan ook van het Turkse 'Yeni Çeri' en betekent letterlijk 'nieuwe bewapende', wat vrij vertaald 'de nieuwe soldaat' betekent. Het nieuw opgerichte Korps der Janitsaren zou gevuld worden met niet-moslims uit de veroverde gebieden, waarna ze een proces van intensieve militaire training zouden moeten ondergaan. Om dit te verwezenlijken werd er in hetzelfde jaar (respectievelijk 1362) ook een wet genaamd 'Pencik Kanunu' ingevoerd, naar een gelijkend model in het Selçukse Rijk (dat van 1040 tot 1308 bestond en beschouwd wordt als de voorganger van het Osmaanse Rijk). Deze wet hield in dat van alle niet-moslimse krijgsgevangenen één vijfde deel (1/5) afgestaan moest worden aan de Osmaanse Staat. Deze krijgsgevangenen werden vervolgens opgeleid tot Osmaanse soldaten, echter er ontstonden al snel problemen met de loyaliteit van deze nieuwe soldaten. Tenslotte ging het om krijgsgevangenen die enkele maanden ervoor nog tegen de Osmanen hadden vochten, hun strijdkameraden hadden verloren in de strijd, vervolgens krijgsgevangene waren genomen en nu afgezonderd waren van hun familie, en eventuele vrouw en kinderen, om te vechten voor een strijdmacht waartegen ze een wrok koesterden. Na enkele onrustige en opstandige jaren besloten de Osmanen om een andere aanpak uit te proberen.(15)

Al in 1365, slechts drie jaar na het begin van het Korps der Janitsaren en de Pencik Kanunu, voerde Sultan Murat de Eerste op aandringen van zijn zonen en commandanten een andere wet. Deze wet zou een immense impact hebben op vooral de Balkan-gebieden en heette de 'Devşirme Kanunu'. Voortaan zou de Osmaanse Staat alleen één vijfde deel (1/5) van de krijgsgevangenen tussen de acht en vijftien jaar oud opeisen voor het Korps der Janitsaren. Omdat dit uiteraard niet rendabel was, daar er maar weinig krijgsgevangenen tussen de acht en vijftien jaar oud waren, werd er ook besloten tot een 'Devşirme'-systeem. Dit gedetailleerd systeem genaamd 'devşirme', wat vrij vertaald 'overhandiging' betekent(16), kwam erop neer dat de onderworpen niet-moslim volkeren bij wijze van belasting hun sterkste en intelligentste zonen moesten afstaan aan de Osmanen, zodat ze opgeleid konden worden in het Korps der Janitsaren. Ook het feit dat de onderworpen volkeren inmiddels in de meerderheid waren ten opzichte van de Osmaanse Turken, speelde een rol. Door de sterkste en intelligentste jongens van de onderworpen volkeren weg te nemen, zorg je er tenslotte voor dat de onderworpen volkeren niet veel meer kunnen aanrichten. De veroveringen van de Osmanen vonden in de periode 1350 tot 1550 over het algemeen steevast op de Balkan plaats, hierdoor werd de devşirme vooral op de Balkenvolkeren toegepast maar ook in Anatolië, Rusland, Cyprus en Iran. De selectie van rekruten voor het Korps der Janitsaren was zo streng dat alleen de gezondste, sterkste en intelligentste jongens tussen de acht en vijftien jaar oud meegenomen werden door de Osmanen. Er waren echter ook beperkingen in de devşirme; om opstanden en dergelijke te voorkomen, werd er steevast maar uit één gebied tegelijk geronseld. Hierna werd dit gebied zeven jaar lang vrijgesteld van deze zware vorm van belasting. Tevens werd er alleen uit gezinnen met meerdere zonen rekruten geronseld en moesten gezinnen met slechts één zoon met rust gelaten worden. Ook mochten er maar duizend jongens per keer meegenomen worden. Wat wel gebeurde was dat er in geval van opstanden de Osmanen de gehele bevolking van het heroverde gebied als krijgsgevangenen beschouwden waardoor de Osmaanse Staat één vijfde deel (1/5) van alle jongens tussen de acht en vijftien jaar oud kon opeisen. Door deze straf die onwillende niet-moslim volkeren in het verschiet stond, waren er logischerwijs veel minder opstanden en onrusten op de Balkan. Een frappant feit erbij is dat de Balkan Oorlogen en de strijd voor onafhankelijkheid van de verschillende volkeren op de Balkan pas begonnen vlak voor- of nadat het Korps der Janitsaren en de Devşirme Kanunu werden afgeschaft in 1826.(17)

De geronselde jongens tussen de acht en vijftien jaar oud werden vervolgens ondergebracht in de volgende twee militaire opleidingskampen, te weten 'Acemi Ocağı' en 'Yeni Çeri Ocağı'. In het eerstgenoemde opleidingskamp 'Acemi Ocağı', wat letterlijk het 'Beginnerskamp' betekent, kregen de rekruten naast een dagelijkse intensieve militaire training ook een opleiding in algemene kennis, de Osmaanse taal (oftewel Oud-Turks), islam en andere wetenschappen. Hier werden de jongens tevens bekeerd tot de islam, kregen ze nieuwe Turkse namen, werden ze gecastreerd, mochten ze zonder toestemming de Acemi Ocağı niet verlaten en kregen een speciaal dieet waardoor ze makkelijker spierweefsel konden aanmaken. Men kan hierbij aan een koolhydraatrijk dieet denken, waardoor de Janitsaren in vergelijking tot de andere mensen van die tijd breder, langer en sterker waren. Na verloop van tijd werd bepaald of de rekruut door mocht naar de 'Kapı Kulu Ocağı', waar ik later op terug kom, of de 'Yeni Çeri Ocağı', wat vrij vertaald ‘kazerne’ betekent. In de Yeni Çeri Ocağı werd men nog intensiever getraind voor de oorlog en was er geen ruimte meer voor wetenschappelijke opleidingen, vanaf dat moment spreken we dan ook van ‘Janitsaren’. In deze speciale kazernes woonden en leefden de Janitsaren tot er een beroep werd gedaan op hun vechtvaardigheden door de Sultan. Door de intensieve training vanaf zeer jonge leeftijd (in veel gevallen hun zevende of achtste levensjaar) golden de Janitsaren als uiterst loyaliteit en gehoorzaam. Dit en het feit dat ze militair zeer goed getraind werden maakte het dat ze de persoonlijke troepen van de Osmaanse Sultan werden. Uiterst capabele Janitsaren werden gepromoveerd tot de persoonlijke garde van de Sultan en verbleven in de ingebouwde kazerne binnen de 'Saray' (in het Nederlands 'paleis').(18)

In de Yeni Çeri Ocağı golden er harde en strenge regels zoals dat contact met mensen buiten de kazerne, huwelijken en insubordinatie ten strengste verboden en zeer zwaar bestraft werden. Verder kregen de Janitsaren bij aankomst in de Yeni Çeri Ocağı (oftewel kazerne) een tatoeage van hun regiment (die uit honderd man bestond en in het Turks aangeduid werd als 'Yaya') op hun rechterarm. Dit allemaal zorgde ervoor dat een Janitsaar vanaf zijn aankomst in de kazerne geen ander doel had dan oorlogvoeren. In principe wist een Janitsaar niks anders dan oorlogvoeren en zagen veel Janitsaren nooit wat anders dan een veldslag en de binnenkant van een 'Yeni Çeri Ocağı'. Het sterven op het slagveld werd dan ook beschouwd als het ultieme haalbare, een soort eerbiedig offer voor de Sultan om je loyaliteit te bewijzen. Hierdoor gingen de Janitsaren altijd onder begeleiding van een 'Mehter', een muziekband bestaande uit Janitsaren, naar het slagveld en de overwinning. De Mehter bestond uit speciaal hiervoor geselecteerde Janitsaren en was naast het intimideren van de vijand ook bedoeld om de Janitsaren te motiveren. De liederen hadden het steevast over de eer om te sneuvelen voor de Osmaanse Sultan.(19)

Door het verbod op huwelijken en de castratie kon een Janitsaar niet trouwen en geen gezin creëren(20). Het contact met zijn familie werd ruw verbroken in zijn kinderjaren toen hij door middel van devşirme werd opgehaald en door het verbod van contact met mensen buiten de kazerne had hij geen andere metgezellen dan zijn strijdmakkers, met wie hij doorgaans ook in hetzelfde regiment zat, en de regimentleider (oftewel 'Yayabaşı'). Desondanks gaven veel (niet-moslim maar ook moslim) gezinnen hun zonen vrijwillig aan de Yeni Çeri Teşkilatı en er zijn zelfs gevallen bekend van mensen die hun jongens in de Acemi Ocağı smokkelen. Dit omdat ze vonden dat hun zonen een kans op een betere toekomst zou hebben bij de Yeni Çeri Teşkilatı. De motivatie hierachter was te zoeken in de 'Kapı Kulu Ocağı', waar ik hiervoor kort over schreef maar beloofde later op terug te komen.

Zoals gezegd werd na een zekere tijdsperiode doorgebracht te hebben in de Acemi Ocağı, dit kon variëren van drie tot tien jaar, besloten of een rekruut mocht doorstromen in één van de volgende kampen, te weten 'Kapı Kulu Ocağı' of de 'Yeni Çeri Ocağı'. In de laatstgenoemde (respectievelijk Yeni Çeri Ocağı) was er geen ruimte meer voor algemene kennis en wetenschappen, terwijl de rekruten die bewezen over bovengemiddeld intellectuele capaciteiten te beschikken in de eerstgenoemde (namelijk 'Kapı Kulu Ocağı') terechtkwamen. In de Kapı Kulu Ocağı ging het er precies andersom aan toe dan in de Yeni Çeri Ocağı. Waar in de Yeni Çeri Ocağı de Janitsaren zich toespitste in militaire training, kregen de rekruten in de Kapı Kulu Ocağı meer een opleiding in talen, wetenschappen en politiek. Deze geschoolde Janitsaren, ook wel 'Kapı Kulları' genoemd en in het Nederlands vertaald als 'Slaven van de Porte', werden klaargestoomd om de overheidsdienaren te worden, alsmede de hoge overheidsfuncties zoals koninklijk architect (in het Turks 'Mimar'), koninklijke schrijver en/of dichter (oftewel 'Nişancı'), aanvoerder van leger (te weten 'Paşa'), hoofd van de Janitsaren (in het Turks 'Yeni Çeri Ağası'), adviseur (oftewel 'Vezir'), persoonlijk adviseur (te weten 'Veziriazam'(21)) en rechterhand van de Sultan (in het Turks 'Sadrazam') te bekleden. Ook de functies van gouverneur (oftewel 'Kazasker') en hoofd van financiën (te weten 'Defterdar') waren binnen handbereik voor de geschoolde Janitsaar(22). Omdat de militaire training niet helemaal werd stopgezet, werden deze geschoolde Janitsaren tevens gerekend tot de persoonlijke lijfwachten van de Osmaanse Sultan.

Zoals je hierboven hebt kunnen lezen, waren er verschillende soorten Janitsaren die allemaal andere taken en doelen hadden. De meeste Janitsaren waren soldaten die dagelijks getraind werden en daardoor het karakter kregen van een elite-eenheid die onverslaanbaar was op het slagveld, wat ze overigens ook waarmaakten. In de vijftiende en zestiende eeuw waren de nederlagen van de Janitsaren en het Osmaanse leger op één hand te tellen, terwijl de verpletterende overwinningen van diezelfde Janitsaren en het Osmaanse leger vele malen hoger liggend duidelijk de boventoon voerden. In tijden van vrede werden de Janitsaren ook ingezet als politiemacht, brandweer of gendarmerie. In ruil voor de bewezen diensten kregen de Janitsaren per kwartaal een loon, dit hing wel af van de functie(23). Een Janitsaar in dienst als persoonlijk adviseur van de Sultan kreeg uiteraard meer dan een Janitsaar uit de kazerne.

De geschoolde Janitsaren lieten ook van zich horen door de Osmaanse staatsstructuur en organisatie tot in de puntjes uit te voeren. Hierdoor kon de Osmaanse Staat overleven zonder een Sultan. Dit werd duidelijk toen in 1402 de Osmaanse Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste de Slag bij Ankara verloor tegen Timur Gürkan en gevangen werd genomen. In dat jaar bleek de kracht en loyaliteit van de Janitsaren ten aanzien van de eerder besproken Centraal-Aziatische Turkse ruiters. Want het was in die veldslag dat de loyaal geachte Centraal-Aziatische Turkse ruiters massaal partij kozen voor Timur Gürkan, mede omdat deze alle (Centraal-)Aziatische alsmede Midden-Oosterse Turkse Rijken (te weten respectievelijk AltınOrdu, Memluk, Osmanlı en zijn eigen Timur İmparatorluğu) wilde verenigen om één 'Groot-Turks Rijk' te vestigen. Zodoende zou hij het Rijk van zijn befaamde voorvader Timuçin Cengiz Han (oftewel ‘Ghenghis Khan’) herstellen en zelfs uitbreiden.(24)

Tot deze veldslag bij Ankara in 1402 werden de Centraal-Aziatische Turkse strijders ter paard beschouwd als uiterst loyaal en de kern van het Osmaanse leger. Echter, na de verpletterende nederlaag bij Ankara, waarbij Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste gevangen genomen werd door Timur Gürkan, waren het de Janitsaren die bleven functioneren alsof de Osmaanse Sultan er nog was. Zelfs toen het bericht kwam dat Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste onder geheimzinnige omstandigheden was gestorven in gevangenschap, opereerden zowel de Janitsaren in overheidsfuncties als degene in de kazernes naar behoren. De strijd tegen Timur Gürkan werd voortgezet door de zonen van Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste en de loyale Janitsaren, totdat Timur Gürkan door een ziekte geveld wordt en sterft in 1405. In het machtsvacuüm dat achterblijft breken er opstanden uit in beide staten. Het leger van Timur Gürkan blijkt te verdeeld en onprofessioneel om ook zonder vorst door te vechten terwijl de zonen van Timur te zwak en incompetent blijken te zijn. Aan de Osmaanse kant houden de Janitsaren de boel bijeen, verslaan de opstandige volkeren en bedwingen de Centraal-Aziatische Turkse strijders. Hierna helpen ze in 1413 de zoon van Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste, namelijk Sultan Çelebi Mehmet (die in de ogen van de Janitsaren de rechtmatige opvolger van Sultan Yıldırım Beyazıd de Eerste is), aan de macht.

 Na deze vertoning van loyaliteit worden de Janitsaren voortaan beschouwd als de kern van het Osmaanse leger en macht. Er worden steeds meer rekruten geronseld via de devşirme en opgeleid tot Janitsaren. In vrijwel alle veldslagen na deze Slag bij Ankara en de bijbehorende onrustperiode worden de Janitsaren ingezet. Tijdens de Slag bij Varna op 10 november 1444 worden de Janitsaren voor het eerst grootschalig en intensief ingezet.

Hoofdstuk 2
Wat voor invloed hadden de Janitsaren in de Slag bij Varna in 1444?

Met de verpletterende Osmaanse overwinning op de Kruisvaarders die op 10 november 1444 alle middelen hadden ingezet om te voorkomen dat de Osmanen verder zouden oprukken in Europa, brak het moraal bij de Kruisvaarders. Bij de Osmanen echter kregen de Janitsaren het meeste lof omdat zij die dag de zwaarste aanvallen hadden geïncasseerd maar desondanks niet verslagen waren.

De voorgeschiedenis van de Slag bij Varna op 10 november 1444 begint bij de ondertekening van een vredesverdrag slechts enkele maanden hiervoor. Het Verdrag van Adrianopel-Segedin, dat op 12 juni 1444 door de Osmaanse Sultan Murat de Tweede (die regeerde van 1421 tot aan zijn dood 1451) werd te Adrianopel ondertekend alvorens naar Segedin gestuurd te worden. In Segedin ondertekende Wladislaus, koning van Polen van 1434 tot aan zijn dood in 1444 en tevens koning van Hongarije van 1440 tot 1444) het verdrag op 12 juli 1444. De bepalingen in het Verdrag van Adrianopel-Segedin waren als volgt:

  1. Het Osmaanse bestuur over Bulgarije moet erkend worden.
  2. Het Servische vorstendom wordt hersteld, maar moet jaarlijks belasting betalen aan de Osmanen.
  3. Transsylvanie wordt weer bij het Koninkrijk van Hongarije gevoegd maar zal nog steeds jaarlijks belasting moeten betalen aan de Osmanen.
  4. De Donau-rivier wordt de grens tussen het Osmaanse Rijk en het Koninkrijk Hongarije, geen van beide partijen mag plannen ondernemen om deze grens te schenden.
  5. Dit verdrag zal voor een periode van tien jaar gelden.(25)

Na het afsluiten van dit verdrag besluit de Osmaanse Sultan Murat de Tweede afstand te nemen van zijn troon ten gunste van zijn 12-jarig zoontje Fatih Sultan Mehmet de Tweede(26). Zodra Sultan Murat de Tweede in augustus van 1444 zich echter terugtrekt in de stad Manisa aan de Westkust van Anatolië met de gedachte dat er nu een vredestijd van minstens tien jaar zal plaatsvinden, worden er plannen gemaakt om het verdrag te overtreden.
           
Om te profiteren van het feit dat het Osmaanse Rijk geen aanval verwacht en er zelfs een twaalfjarig jongen op de troon zit, valt er in september 1444 een Kruisvaarderleger het Osmaanse Rijk binnen. Daar de Osmanen niet bedacht waren op een dermate grote inval, waren er geen noemenswaardige veldslagen te bemerken. Het gecombineerde leger van vooral Polen en Hongaren, maar ook onder andere Duitsers, Transsylvaniërs, Russen, Tsjechen, Slowaken, Roemenen, Kroaten, Sloveniërs, Bosniërs en Pauselijke ridders (onder leiding van kardinaal Cesarini), bereikte zonder slag of stoot de Noord-Bulgaarse stad Vidin op 26 september 1444. Hier sloten grote getallen Bulgaren zich ook aan bij het Kruisvaarderleger, dat onder leiding van de Hongaarse en Poolse koning Wladislaus (respectievelijk 1440-1444 en 1434-1444) en zijn legeraanvoerder Johannes Hunyadi (die tevens gouverneur van Hongarije was van 1441 tot 1456) stond. Op 6 oktober 1444 werd tenslotte ook Nicopolis zonder enig noemenswaardig bloedvergieten ingenomen door koning Wladislaus en zijn leger. Daar voegde een leger van Serviërs zich ook bij de strijdmachten van koning Wladislaus en Johannes Hunyadi, terwijl Venetie beloofde een zeeblokkade te zetten bij de Dardanellen.(27)

Het nieuws dat het Osmaanse Rijk was binnengevallen en dat de steden één voor één ingenomen werden, bereikte de twaalfjarige Fatih Sultan Mehmet de Tweede al snel. In paniek riep hij de hulp van zijn vader Sultan Murat de Tweede, die meteen koers zetten naar Nicopolis om het te heroveren. Aangekomen in Nicopolis bleek het Kruisvaarderleger al te zijn vertrokken en het Osmaanse leger zette de achtervolging. Tevens werden Osmaanse troepen uit Anatolië door Genua, in ruil voor controle over de zeehandel, overgezet naar Thracië na een korte zeeslag om de Venetiaanse blokkade op te laten heffen.(28)

Op 10 november 1444 ontmoette beide legers elkaar net buiten de stad Varna voor de beslissende slag. Het Osmaanse leger bestond uit een rechterflank onder leiding van Karaca Paşa, een linkerflank onder leiding van Turhan Paşa en het centrum dat mede uit Janitsaren bestond en hoogst persoonlijk aangevoerd werd door Sultan Murat de Tweede zelf. Het Kruisvaarderleger nam gelijk het initiatief door de rechterflank van de Osmanen aan te vallen onder aanvoering van Johannes Hunyadi. De aanvoerder van de rechterflank Karaca Paşa sneuvelde bij deze aanval en de rechterflank wankelde hevig. Strategisch een genie zijnde nam Johannes Hunyadi een ander deel van het Kruisvaarderleger om vervolgens de linkerflank van de Osmanen aan te vallen. Ook hier kregen de Osmanen zware verliezen te lijden en een deel van de linkerflank begon al langzaam terug te trekken, waardoor koning Wladislaus met de hoofdmacht van zijn leger het centrum van de Osmaanse leger aanviel. De reden voor deze aanval moet gezocht worden in het feit dat koning Wladislaus met het zien van de wankelende Osmaanse flanken dacht dat er een kans voor hem lag om de beslissende aanval in te zetten, alsmede het feit dat hij het eventuele succes van de veldslag niet geheel aan Johannes Hunyadi schuldig wilde zijn. Helaas voor koning Wladislaus liep het echter totaal anders dan verwacht.(29)

De Pauselijke ridders en koning Wladislaus werden door de Osmaanse troepen in het centrum, die voor de eerste drie rijen uit Janitsaren bestonden, verslagen en gedood. Na afloop van deze strijd zou een Janitsaren-regimentleider (oftewel Yayabaşı) genaamd Hızır Ağa, het hoofd van koning Wladislaus aan de Osmaanse Sultan gepresenteerd hebben. Sultan Murat de Tweede overlaadde deze Janitsaar vervolgens met titels en geschenken waarna hij bekend zou staan als 'Koca Karaca Hızır Ağa'. Tot ieders verrassing hielden de Osmaanse flanken het ondanks hevige verliezen vol, waardoor de Osmaanse Janitsaren na het afslaan van de hoofdaanval onder leiding van koning Wladislaus de flanken te hulp konden schieten. Na de dood van de Pauselijke ridders (die als elitetroepen beschouwd werden) en zowel de Hongaarse als Poolse koning Wladislaus, begonnen veel troepen uit de hoofdmacht te vluchten. Johannes Hunyadi zag dat het leger na de dood van koning Wladislaus uit elkaar viel en koos eveneens het hazenpad. Voor de Janitsaren en Osmaanse troepen was het verslaan van de overgebleven troepen geen probleem meer, de totale oorlog duurde ongeveer acht of negen uur.(30)

Bij het gevecht waar de Janitsaren voor het eerst grootschalig en in het centrum van de Osmaanse krijgsmachten worden gestationeerd, zien we dat ze tegenover de elitetroepen van de vijand hun mannetje staan. De Pauselijke ridders onder leiding van kardinaal Cesarini en de Hongaarse en Poolse koning Wladislaus delven dan ook het onderspit tegen deze Osmaanse elitetroepen die superieur blijken ten opzichte van het Kruisvaarderleger. Als we kijken naar de bronnen zijn er geen tactisch of strategische hoogtepunten te bespeuren aan de Osmaanse kant. Het tactische overgewicht bevindt zich namelijk aan de kant van de Kruisvaarders in de persoon van Johannes Hunyadi, die eerder ook al grootse overwinningen boekten op het slagveld op basis van zijn strategische inzichten. Over deze veldslag kunnen we kort zeggen dat de dood van koning Wladislaus en de Pauselijke ridders aan de hand van de Janitsaren zorgde voor de uiteindelijke overwinning, daar de dood van deze groep voor een demotivatie zorgde voor de Kruisvaarders. Op de volgende vraag: 'Wat voor invloed hadden de Janitsaren in de Slag bij Varna in 1444?' kunnen we kort door de bocht gaand zeggen dat een gecombineerd leger van onder andere Hongaren, Bulgaren, Serviërs, Polen en andere Kruisvaarders niet in staat was de Osmanen uit Europa te stoten omdat de kern van het leger alsook de aanvoerder door de Janitsaren gedood werden in een beslissende fase van de strijd.

Hoofdstuk 3
Wat was de rol van de Janitsaren bij de verovering van Constantinopel in 1453?

De verovering van Constantinopel in 1453 was zonder twijfel een van de belangrijkste militaire gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis. Het werd gekenmerkt als het voorval waarmee de Middeleeuwen afgesloten werden. Door de val van de Byzantijnse hoofdstad in Osmaanse handen ging er een schok door christelijk Europa. Onder aanvoering van Fatih Sultan Mehmet de Twee (oftewel Sultan Mehmet de Veroveraar) werd het symbool van Europese macht en de grootste stad van zowel de Oudheid als de Middeleeuwen veroverd. Hiermee kwam er een eind aan het duizend jaar oude Byzantijnse Rijk (dat bestond van 395 tot het jaar 1453). Bij dit beleg werden de Janitsaren ook ingezet en het was deze groep soldaten die als eerst de binnenmuren van Constantinopel bereikten en ook binnendrongen in de stad zelf.

Het beleg van Constantinopel begint eigenlijk op vrijdag 23 maart 1453, wanneer de dan 21-jarige Fatih Sultan Mehmet de Tweede (die regeerde van 1451 tot 1481) vertrekt uit de Osmaanse hoofdstad Edirne (het eerdere Adrianopel) op weg naar Constantinopel. Als we de verschillende Westerse en Turkse bronnen raadplegen zien we dat het aantal soldaten in het Osmaanse leger over het algemeen voorzichtig geschat wordt op ongeveer honderdduizend man sterk. De Byzantijnse strijdkrachten worden geschat op maximaal 10.000 professionele soldaten alsook enkele duizenden burgers die hun stad wilden beschermen(31). Voordat Fatih Sultan Mehmet de Tweede vertrok liet hij de Hongaarse ingenieur Urban al in 1452 meerdere kannonnen gieten, waarvan één de grootste tot dan toe was. Dit laatste kanon (door Urban 'Şahi' genoemd) had een loop iets meer dan negen meter lang en moest door 60 ossen en 200 mannen vervoerd worden naar Constantinopel. Op de hoogte van de Osmaanse voorbereidingen stuurde de Byzantijnse keizer Constantijn XI Paleologus (die regeerde van 1449 tot aan zijn dood in 1453) brieven naar alle vorsten van Europa om hem te hulp te schieten. Vertrouwend op de immense muren van Constantinopel, die immers al 28 keer de beleggers had belemmerd de stad in te nemen, wezen vrijwel alle vorsten het verzoek af. Wie wel te hulp kwam was de Genuese kapitein en staatsman Giovanni Giustiniani met ongeveer 700 van zijn sterkste mannen. Na de komst van Giovanni Giustiniani werd de haven van Constantinopel aan de Gouden Hoorn afgesloten met een ketting waardoor de Osmaanse vloot niks meer kon aanrichten.(32)

Na een mars van dertien dagen kwam het Osmaanse leger tenslotte aan bij de muren van Constantinopel op 5 april 1453, waarna de bombardementen al op 6 april 1453 begonnen. Het bombardement over land ging door tot 18 april 1453, toen er voor het eerst een infanterieaanval werd ingezet om de zwakke punten in de Byzantijnse verdediging aan de kaak te stellen. De soldaten die hierbij gebruikt werden waren vooral de zogenoemde 'Başı Bozuk' (wat letterlijk vertaald 'De Mentaal Gestoorden' betekent), die bestonden uit vrijwilligers, avonturiers en gevangenen uit niet alleen het Osmaanse Rijk. Er waren ook duizenden Slaven, Hongaren, Duitsers, Italianen, Grieken en andere christenen die als 'Başı Bozuk' meevochten in ruil voor een deel van de buit. Achter de Başı Bozuk werden echter rijen van de gevreesde Janitsaren opgesteld die bevel hadden om twijfelende en/of terugtrekkende Başı Bozuk soldaten te doden. Deze ongeorganiseerde, ongetrainde en slecht bewapende troepen werden vooral gebruikt om de vijandelijke troepen uit te putten en zwakheden in de verdediging te ontdekken. Na zware verliezen werden ze uiteindelijk teruggetrokken door Fatih Sultan Mehmet de Tweede(33).

Op 19 april 1453 deed de Osmaanse vloot een poging om de ketting rond de Gouden Hoorn te doorbreken, maar dit mislukte jammerlijk met grote verliezen aan Osmaanse kant. Op 20 april 1453 deed men een tweede poging om de Osmaanse vloot de Gouden Hoorn te laten binnenvaren maar andermaal moest de Osmaanse vloot met zware verliezen terugtrekken. Zaterdag 21 april 1453 gaf Fatih Sultan Mehmet de Tweede het indrukwekkende bevel om de immense schepen anderhalf kilometer over land te slepen, waarna ze voorbij de ketting de Gouden Hoorn in geduwd zouden worden. Toen de Byzantijnen op 22 april de Osmaanse schepen in de haven zagen staan wisten ze niet wat ze overkomen was. Ze zouden vanaf dat moment van twee kanten belegerd worden en als laatste hoop boden de Byzantijnen de Osmanen een vredesverdrag aan, die ruw afgewezen werd door Fatih Sultan Mehmet de Tweede. Op 23 april 1453 begon het bombardement van beide kanten, zowel vanuit de Gouden Hoorn als van land, dat onafgebroken aanhield tot 14 mei 1453. Op die dag werden twee Osmaanse aanvallen ingezet van nogmaals vooral Başı Bozuk soldaten, die werden afgeslagen door de Byzantijnen. Op 15 mei 1453 verplaatste Fatih Sultan Mehmet de Tweede zijn kanonnen en troepen naar de Blachernae-muren ten noorden van het schiereiland, nadat uit de aanvallen de dag ervoor bleek dat die muren het zwakst was. Ook de schepen uit de Gouden Hoorn richtten een deel van de kanonnen op deze muren, die ook vanaf de wateren te raken waren.(34)

Als laatst liet Fatih Sultan Mehmet de Tweede vanaf 16 mei 1453 ook tunnels graven om onder de muren door te komen, de Byzantijnen moesten nu op drie fronten letten. De schepen vanuit de Gouden Hoorn konden elk moment een amfibische landing uitvoeren, de landtroepen konden de zwakke muren van Blachernae aanvallen en over de gehele linie konden Osmaanse troepen zich onder de muren door graven. De tunnels leverden echter weinig op daar de Byzantijnen de ontdekte tunnels volgooiden met brandend teer, om die reden liet Fatih Sultan Mehmet de Tweede op 22 mei 1453 alle tunnels opblazen(35). Dit zorgde voor een gedeeltelijke instorting van enkele buitenmuren en de Blachernae-muren. De Osmanen zagen hun kant schoon en begonnen aan de voorbereidingen van de beslissende en complete aanval waaraan alle troepen zouden moeten deelnemen. De voorbereidingen en bijbehorende voortdurende bombardementen duurde van 23 mei tot 28 mei 1453, waarna de definitieve aanval op dinsdag 29 mei 1453 in de vroege ochtend werd ingezet(36).

Als eerst werd, zoals altijd, de Başı Bozuk ingezet over de gehele linie om de Byzantijnen uit te putten. Toen deze met zware verliezen te kampen kregen, werden ze gedwongen af te druipen waarna vrijwel direct de Anatolische troepen werden ingezet(37). Ook deze werden ingezet om de vijand uit te putten, daar er ook schijnaanvallen elders tegen de muren werden ingezet. Toen ook deze niet door de afgebrokkelde muren van Blachernae en de daarachter gelegen palissade heen kwamen, zetten Fatih Sultan Mehmet de Tweede de alom gevreesde Janitsaren in(38). Fatih Sultan Mehmet de Tweede leidde de Janitsaren persoonlijk tot aan de gracht(39) en schreeuwde de belofte dat de eerste soldaat die door de omheining brak en de Turkse vlag hees, een grote beloning zou ontvangen in de vorm van titels, buit en land. Langzaam liepen de Janitsaren in formatie naar de palissade onder een regen van pijlen, kogels en stenen. Dit in tegenstelling tot de Başı Bozuk, die ongeorganiseerd op de vijand afstormden, en de Anatolische troepen, die naar de vijand renden of te paard aankwamen(40). Om deze elite-eenheid van Janitsaren optimaal te benutten waren ze bewapend met zowel kromzwaarden als de modernste wapens van die tijd, inclusief vuurwapens en kanonnen, terwijl de rest van het leger alleen met kromzwaarden vocht. Ook werden de Janitsaren nooit te paard ingezet, dit was alleen weggelegd voor de reguliere troepen van hoge afkomst (oftewel 'Sipahi').(41)
Eén Janitsaar genaamd Ulubatlı Hasan, doorbrak als eerste met ongeveer 30 van zijn strijdmakkers de Byzantijnse patstellingen en hees de Turkse vlag op de grote toren van de binnenmuur in plaats van de Byzantijnse(42). Het verhaal dat hij hierbij negenendertig pijlen incasseerde maar desondanks doorzette, komt alleen terug in Turkse bronnen waardoor het niet geverifieerd kan worden. Wat echter wel in grote lijnen overeenkomt is het feit dat niet alle leden van die groep rond Ulubatlı Hasan sneuvelen, de bronnen van beide kanten hebben het over een kleine groep Turken op de binnenmuur die de Byzantijnse verdedigers versloegen. Ten midden van dit strijdgewoel ontdekten een deel van de Janitsaren een slecht bewaakt uitvalspoort genaamd Kerkoporta. Door de zwakke poort open te breken (volgens sommige Westerse bronnen waren de Byzantijnen vergeten hem te vergrendelen, waardoor hij makkelijk in te beuken was door de Janitsaren(43)), stroomden de Janitsaren naar binnen. Toen de elitetroepen van de Osmaanse Sultan ook via deze weg de binnenmuren van Constantinopel bereikten, werden de Byzantijnen omsingeld. Ook het kanonnenvuur van zowel de Osmaanse schepen uit de Gouden Hoorn als de landtroepen duurde voort. In deze strijd raakte de Genuees Giovanni Giustiniani zwaargewond en sneuvelde de Byzantijnse keizer Constantijn XI Paleologus, waarna een groot deel van de Genuese troepen hun aanvoerder wegdroeg van het slagveld en vluchtte naar de haven(44). Veel Byzantijnse soldaten raakten in paniek door het zien van Turkse vlaggen aan de hoge torens en hun gesneuvelde keizer. Een deel probeerde te vluchten maar kon niet langs de Janitsaren heen, die de troepen inmiddels omsingeld hadden.(45)

Met de dood van zowel de Byzantijnse keizer Constantijn XI Paleologus als de Genuees Giovanni Giustiniani (die kort na zijn verwonding stierf) en de binnenkomst van de Janitsaren in Contantinopel was het eigenlijk al gedaan met de strijd. Na achtentwintig keer te zijn belegd, waarvan overigens zes keer door de Osmanen, werd Constantinopel voor de negenentwintigste (en zevende keer door de Osmanen) keer belegerd door belegeringstroepen onder leiding van Fatih Sultan Mehmet de Tweede. Constantinopel werd voor de vierde keer in zijn geschiedenis veroverd en omgedoopt tot İstanbul op dinsdag 29 mei 1453(46).

De vraag horend bij dit derde hoofdstuk, te weten 'Wat was de rol van de Janitsaren bij de verovering van Constantinopel in 1453?', is andermaal goed te beantwoorden. We zien dat de Janitsaren (alhoewel volgens schattingen maar maximaal 10.000 man sterk) een cruciale rol spelen in het veroveren van Constaninopel, alhoewel de Janitsaren maar tien procent van het Osmaanse belegeringsleger vormen. Na aanvankelijk achter de hand te zijn gehouden worden ze op de uiteindelijk dag van de definitieve aanval pas als laatst ingezet met het doel om ze als stoottroepen te gebruiken. De Başı Bozuk en Anatolische troepen werden eigenlijk alleen maar gebruikt om de Byzantijnen uit te putten en het werk van de Janitsaren makkelijker te maken. Dit komt ook goed naar voren als we kijken dat de Janitsaren als eerst de defensielinies van de Byzantijnen doorbreken en hierbij ook de Byzantijnse legeraanvoerders (namelijk Constantijn XI Paleologus en Giovanni Giustiniani) doden. De passie van de Janitsaren komt ook goed naar voren in het feit dat ze koste wat het kost naam willen maken op het slagveld en zich willen bewijzen tegenover de Osmaanse Sultan. Het voorval van Ulubatlı Hasan is hier een prima voorbeeld van, alsmede het doden van de vijandelijke leiders.

Hoofdstuk 4
Wat was de inbreng van de Janitsaren tijdens de Slag om Mohacs in 1526?

De Slag om Mohacs op 29 augustus 1526 was een belangrijke slag in de geschiedenis daar de Osmanen met deze slag het gebied tussen İstanbul en Wenen veilig stelden als zijnde behorend tot het Osmaanse Rijk. De Osmaanse vorst Kanuni Sultan Süleyman de Eerste vocht tegen de Hongaarse koning Lodewijk de Tweede en maakte strategisch en tactisch gebruik van de Janitsaren. Kanuni Sultan Süleyman de Eerste stond al bekend om zijn militaire inzichten en maakte dankbaar gebruik van de elite-eenheden der Janitsaren.

Deze laatste grote veldslag die we hier uiteen zullen zetten, begint met de mars van Kanunu Sultan Süleyman de Eerste naar Mohacs om het Koninkrijk Hongarije voor eens en altijd te verslaan(47). Hierdoor zou (Zuid-)Oost-Europa en de Balkan definitief onder Osmaans gezag komen en zou tevens de weg naar Centraal-Europa en in het bijzonder de Habsburgse hoofdstad Wenen geheel vrij komen. Met dit doel marcheerden de Osmanen onder leiding van Kanuni Sultan Süleyman de Eerste (letterlijk 'Sultan Süleyman de Rechtvaardige', maar in Westerse bronnen staat hij beter bekend als ‘Sultan Süleyman de Prachtlievende’ of ‘Sultan Süleyman de Schitterende’(48)) naar Buda en Peşte, die toen nog twee aparte steden waren. De Hongaarse koning Lodewijk de Tweede hoorde van de Osmaanse opmars en trad hem tegemoet in Mohacs, een stad 170 kilometer ten zuiden van Buda en Peşte(49). Daar voegden onder andere Kroatische, Tsjechische, Slowaakse, Sloveense en Poolse soldaten zich bij het Hongaars leger. Tevens kwam een Transsylvanische leger en verschillende Pauselijke ridders de Hongaren te hulp, door deze grootschalige Europese onderneming spreken we dan ook van een Kruisvaarderleger onder aanvoering van de Hongaarse koning Lodewijk de Tweede.(50)

Lodewijk de Tweede was zo onder de indruk van de hulp die hij ontving dat hij zich onoverwinnelijk voelde. Zodra de Osmanen op 29 augustus 1526 aankwamen in Mohacs en positie namen op het bergachtige landschap, zette Lodewijk de Tweede persoonlijk de aanval in met zijn zwaarbewapende cavalerie. Kanuni Sultan Süleyman de Eerste aarzelde geen moment en liet de Europese ruiters (oftewel 'Rumeli Sipahi') onder leiding van Damat İbrahim Paşa naar de linkerflank trekken. De Anatolische ruiters (in het Turks 'Anadolu Sipahi(51)') onder leiding van Behram Paşa deden hetzelfde naar de rechterflank. De strijders in het centrum vingen de Hongaarse cavalerie op maar dolven duidelijk het onderspit tegen deze zwaarbewapende ruiters. Toen Kanuni Sultan Süleyman de Eerste dit zag, liet hij de centrale troepen, waarachter hijzelf en de Janitsaren stonden, naar de zijkanten wegtrekken zodat Lodewijk de Tweede zijn kans schoon zag om op Kanuni Sultan Süleyman de Eerste af te stormen. De overige soldaten uit het Kruisvaarderleger zagen hoe de soldaten in het centrum van het Osmaanse leger uit elkaar werd geslagen, of zo kwam het in ieder geval op ze over. Toen ze vervolgens ook nog koning Lodewijk de Tweede op Kanuni Sultan Süleyman de Eerste zagen galopperend, aarzelden ze geen moment en storten zich in het strijdgewoel.(52)

De Janitsaren echter, die tactisch achter de centrum waren gestationeerd en tevens zwaarbewapend met kanonnen en vuurwapens aanwezig waren, hadden geen spel aan de Hongaarse cavalerie die genadeloos neergeschoten werden. De Hongaarse koning Lodewijk de Tweede had te laat door dat de kern van het Osmaanse leger niet verslagen was maar juist achtergehouden werd. De Osmaanse troepen die door Kanuni Sultan Süleyman de Eerste naar de kanten werden gedirigeerd sloten andermaal de ranken, waardoor Lodewijk de Tweede en zijn hoofdmacht van zwaarbewapende ruiters omsingeld werden. De Janitsaren schoten met hun aanwezige kanonnen en vuurwapens de ruiters dood en diegene die te dichtbij kwamen werden met de kromzwaarden bestreden. De aanstormende strijders van het Kruisvaarderleger zagen hoe de hoofdmacht in de pan werd gehakt en zelfs hoe koning Lodewijk de Tweede stierf toen hij probeerde te vluchten(53). De twee flanken van de Osmanen werden nu ook ingezet en de gedemotiveerde en paniekerige kruisvaarders raakten op de vlucht. De gewaagde gok van Kanuni Sultan Süleyman de Eerste had gewerkt, maar hijzelf kroop door het oog van de naald toen een pijl, lans of een ander soort projectiel afketste van zijn harnas (alhoewel niet eens over het wapen, zijn de bronnen grotendeels in consistentie hierover).

Met de winst over dit Kruisvaarderleger onder leiding van de Hongaarse koning Lodewijk de Twee, werden onder andere het huidige Hongarije, Transsylvanië en Slowakije toegevoegd aan het Osmaanse Rijk(54). De overwinning van de Osmanen onder leiding van Kanuni Sultan Süleyman de Eerste, zorgde ervoor dat op 27 september 1529 de Habsburgse hoofdstad en tevens een van de grootste steden van West Europa, namelijk Wenen, belegerd werd. Het beleg werd uiteindelijk op 16 oktober 1529 opgeheven in verband met de naderende winter en de instemming van de Habsburgers om vijfentwintig jaar lang belasting af te staan aan de Osmanen. Eén jaar later stuurde de Habsburgse Oostenrijkse vorst zelfs boodschappers naar İstanbul op 17 oktober 1530 om een langdurige vrede te sluiten met de Osmanen. Hiermee staat de importantie van de Slag om Mohacs buiten kijf. De rol van de Janitsaren ligt iets ingewikkelder, omdat ze in deze strijd niet als aanvallende troepenmacht maar juist als defensieve macht werden ingezet. De Janitsaren moesten het voor de verandering niet hebben van hun nietsontziende mars naar de vijandelijke troepen.(55)

Op de vraagstelling 'Wat was de inbreng van de Janitsaren tijdens de Slag om Mohacs in 1526?' kunnen we aan de hand van het bovenstaande concluderen dat de inbreng van de Janitsaren van tactisch en strategisch levensbelang was. Vooral de inzet van Janitsaren, die kanonnen en vuurwapens combineerden met het gebruik van kromzwaarden, bleek hier doorslaggevend. Het Kruisvaarderleger onder leiding van de Hongaarse Lodewijk de Tweede had geen schijn van kans tegen de Janitsaren voorzien van kanonnen en vuurwapens. De hoofdmacht van Lodewijk de Tweede bestond namelijk vooral uit zwaarbewapende ruiters met harnas. Zelfs grote gedeelten van de paarden werden bedekt met harnas, maar het ging in principe om beveiliging tegen wapens als zwaarden, lansen en pijlen. Het harnas kon veelal niet voorkomen dat het doorboord werd door kogels en/of kanonskogels. Het wapenassortiment alsmede de tactische inzet van de Janitsaren bezegelde de Osmaanse overwinning op die slagveld in Mohacs op 29 augustus 1526.

Eindconclusie
Na het lezen van dit project kunnen we de verschillende deelconclusies op een rijtje zetten waardoor de eindconclusie in wezen zichzelf zal beantwoorden.

Op hoofdstuk één en de vraag 'Wat zijn Janitsaren?', kunnen we kort maar krachtig zeggen dat het geronselde niet-moslimjongens tussen de acht en vijftien jaar oud waren. Deze werden intensief getraind voor of een functie als overheidsambtenaar dan wel een elitesoldaat. Dat het geen gehersenspoelde vechtmachines zonder eigen wil waren krijgt hier dan ook een dubbele betekenis als we zien dat een deel van de Janitsaren een hoge opleiding kregen, terwijl een ander deel zich meer toespitste op fysieke training.

Op de vraag uit hoofdstuk twee, 'Wat voor invloed hadden de Janitsaren in de Slag bij Varna in 1444?', kunnen we vermelden dat de Janitsaren in de strijd bij Varna van cruciaal belang waren door de hoofdmacht van het vijandelijke Kruisvaarderleger samen met de Hongaars en Poolse koning Wladislaus verpletterend te verslaan en te doden.

 De vraag horend bij hoofdstuk drie, te weten 'Wat was de rol van de Janitsaren bij de verovering van Constantinopel in 1453?', komt goed naar voren als we dat de Janitsaren pas de laatste dag worden ingezet en die dag beider de Byzantijnse legeraanvoerders (namelijk Constantijn XI Paleologus en Giovanni Giustiniani) verwonden en doden, alsook de defensielinies van de Byzantijnen doorbreken. Mede hierdoor raken de Byzantijnen op de vlucht.

 Als laatste en vierde vraagstelling in hoofdstuk vier, namelijk 'Wat was de inbreng van de Janitsaren tijdens de Slag om Mohacs in 1526?', zien dat de Janitsaren ook in defensief opzicht hun mannetje staan en uitstekend overweg kunnen met kanonnen en vuurwapens, alsmede over een superieure loyaliteit en ijzeren wil beschikken. Steevast staan de Janitsaren in het centrum van het Osmaanse leger.

De hoofdvraag, die als volgt luidt: 'Wat voor rol speelde de Janitsaren in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk gedurende de periode 1425-1550?', kunnen we nu beantwoorden als we kijken dat de Janitsaren, alhoewel slechts een deel van het Osmaanse leger, altijd in het middelpunt staan. Of in defensief opzicht, dan wel in aanvallend opzicht. De gehoorzaamheid van de Janitsaren, gecombineerd met hun loyaliteit en moderne wapens maakt inderdaad dat de Janitsaren een enorme rol speelden in de militaire ontwikkelingen van het Osmaanse Rijk in de periode 1425 tot 1550. Zonder deze elitesoldaten zouden de Osmanen naar alle verwachtingen lang niet zo succesvol zijn geweest op militair gebied.

Literatuurlijst
De gevonden literatuur is een mix van Turkse en Westerse bronnen en luidt als volgt:

  1. Norman Housley, Religious Warfare in Europe 1400-1536, Oxford University 2002
  2. David Abulafia e.a., Medieval Frontiers: Concepts and Practices, Cambridge University 2000
  3. Barbara W. Tuchman, A Distant Mirror, New York 1978
  4. Brian Patrick McGuire, War and Peace in the Middle Ages, Kopenhagen 1987
  5. Justin McCarthy, The Ottoman Turks, Lousiana 1999
  6. B. Özükan e.a., Osmanlı Tarihi (Osmaanse Geschiedenis); 4 delen, İstanbul 2003
  7. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije); 14 delen, İstanbul 1983
  8. M. Orhan Bayrak, Türk İmparatorlukları tarihi (Geschiedenis van de Turkse Rijken), İstanbul 2002
  9. Lord Kingross, The Ottoman Centuries, Istanbul 2004
  10. Philip Mansel, Constantinople: City of the World's Desire 1453-1924, New York 1996
  11. Roger Crowley, 1453: The Last Great Siege, New York 2005
  12. Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453, Londen 1965
  13. Mustafa Uslu, Fatih Sultan Mehmet ve Fetih (Sultan Mehmet de Veroveraar en de Verovering), İstanbul 2005
  14. Mustafa Armağan, Ufukların Sultanı Fatih Sultan Mehmed (De Sultan der Sultans Fatih de Veroveraar), İstanbul 2007
  15. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804, Washington 1996
  16. Heath W. Lowry, The Nature of the Early Ottoman State, New York 2003
  17. Robert C. Davis, Christian Slaves, Muslim Masters, New York 2003
  18. Rhoads Murphy, Ottoman Warfare, New Jersey 1999
  19. Suraiya Faroqhi, The Ottoman Empire and the World Around It, New York 2004
  20. Gabor Agoston, Guns for the Sultan: Military Power and the Weapons Industry in the Ottoman Empire,  Cambridge University 2005
  21. Hulusi Oran e.a., Dünyayı Değiştiren Olaylar (Gebeurtenissen die de wereld veranderden); 12 delen, Walldorf 2005
  22. Rene Bakker, Geschiedenis van Turkije, Amsterdam 1997
  23. Colin Imber, The Crusade of Varna 1443-45, Ashgate 2006
  24. Bernard Lewis, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis , Amsterdam 2002



Armand Sağ

24 juni 2007

© Armand Sağ 2007

1. R. Bakker, Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997) 77.
2. AltınOrdu İmparatorluğu, in het Nederlands ‘Het Rijk van de Goude Horde’, bestond van 1236 tot en met 1502, waarna het bij het Osmaanse Rijk gevoegd werd.
3. Memluk İmparatorluğu, in het Nederlands ‘Het Rijk der Memlukken’, bestond van 1250 tot en met 1517, waarna het bij het Osmaanse Rijk gevoegd werd.
4. Osmanlı İmparatorluğu, in het Nederlands ‘Het Osmaanse Rijk’, bestond van 1299 tot en met 1922, waarna het door Mustafa Kemal Atatürk werd omgevormd tot het huidige Republiek der Turkije.
5. Timur İmparatorluğu, in het Nederlands ‘Het Rijk van Timur’, bestond van 1370 tot en met 1507, waarna de stichter Timur Gürkan onverwachts stierf en het rijk versplinterde in meerdere Turkse Rijken die later nog een grote rol van betekenis zouden spelen op het wereldtoneel.
6. Stichter van Moğol İmparatorluğu, in het Nederlands ‘Het Mongolische Rijk’, wat bestond van 1206 tot en met 1368, waarna het verdeeld werd onder de nazaten van de Turks-Mongolische vorst Timuçin Cengiz Han.
7. Mustafa Armağan, Ufukların Sultanı Fatih Sultan Mehmed (De Sultan der Sultans Fatih de Veroveraar, İstanbul 2007) 84.
8. De Indo/Pers en de Crim Tartar bogen zijn relatief langzame bogen. De C vorm bogen zijn daar in tegen veel sneller, dit zijn bijvoorbeeld de Turkse bogen. De Turkse boog is een van de snelste bogen. De snelheid doet niet onder voor bijvoorbeeld een moderne jachtrecurve.
9. Bernard Lewis, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis (Amsterdam 2002) 115-116.
10. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 55.
11. Bernard Lewis, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis (Amsterdam 2002) 94-96.
12. In vergelijking tot de slavenarbeiders in het Islamitische Rijk, die over het algemeen van het negroide ras waren, hadden de Centraal-Aziatische Turken een blanke huid.
13. Bernard Lewis, Het Midden-Oosten; 2000 jaar culturele en politieke geschiedenis (Amsterdam 2002) 389.
14. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 55-59.
15. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 9, İstanbul 1983) 376-385.
16. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 55.
17. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 9, İstanbul 1983) 378-380.
18. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 9, İstanbul 1983) 395-399.
19. Rhoads Murphy, Ottoman Warfare (New Jersey 1999) 105-109.
20. Heath W. Lowry, The Nature of the Early Ottoman State (New York 2003) 103.
21. Heath W. Lowry, The Nature of the Early Ottoman State (New York 2003) 120-122.
22. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 55.
23. Robert C. Davis, Christian Slaves, Muslim Masters (New York 2003) 32.
24. M. Orhan Bayrak, Türk İmparatorlukları tarihi (Geschiedenis van de Turkse Rijken; İstanbul, 2002) 397-402.
25. B. Özükan e.a., Osmanlı Tarihi (Osmaanse Geschiedenis; deel 1, İstanbul 2003) 97.
26. Justin McCarthy, The Ottoman Turks (Lousiana 1999) 61.
27. B. Özükan e.a., Osmanlı Tarihi (Osmaanse Geschiedenis; deel 1, İstanbul 2003) 96-98.
28. Justin McCarthy, The Ottoman Turks (Lousiana 1999) 60-63.
29. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 2, İstanbul 1983) 417-420.
30. Colin Imber, The Crusade of Varna 1443-45 (Ashgate 2006) 71-79.
31. Hulusi Oran e.a., Dünyayı Değiştiren Olaylar 8; İstanbul’un Fethi (Gebeurtenissen die de wereld veranderden deel 8; De Verovering van Istanbul, Walldorf 2005) 66.
32. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 2, İstanbul 1983) 432-437.
33. Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965) 121.
34. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 2, İstanbul 1983) 438-446.
35. Hulusi Oran e.a., Dünyayı Değiştiren Olaylar 8; İstanbul’un Fethi (Gebeurtenissen die de wereld veranderden deel 8; De Verovering van Istanbul, Walldorf 2005) 88.
36. Lord Kingross, The Ottoman Centuries (Istanbul 2004) 107.
37. Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965) 122.
38. Lord Kingross, The Ottoman Centuries (Istanbul 2004) 108.
39. Justin McCarthy, The Ottoman Turks (Lousiana 1999) 73.
40. Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965) 123.
41. Gabor Agoston, Guns for the Sultan: Military Power and the Weapons Industry in the Ottoman Empire (Cambridge University 2005) 41.
42. Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965) 124.
43. Philip Mansel, Constantinople: City of the World's Desire 1453-1924 (New York 1996) 116-119.
44. Roger Crowley, 1453: The Last Great Siege (New York 2005) 202.
45. Mustafa Uslu, Fatih Sultan Mehmet ve Fetih (Sultan Mehmet de Veroveraar en de Verovering, İstanbul 2005) 48-53.
46. Mustafa Armağan, Ufukların Sultanı Fatih Sultan Mehmed (De Sultan der Sultans Fatih de Veroveraar, İstanbul 2007) 87-88.
47. Peter F. Sugar, South-Eastern Europe under Ottoman Rule 1354-1804 (Washington 1996) 69.
48. Justin McCarthy, The Ottoman Turks (Lousiana 1999) 87.
49. Lord Kingross, The Ottoman Centuries (Istanbul 2004) 185.
50. B. Özükan e.a., Osmanlı Tarihi (Osmaanse Geschiedenis; deel 2, İstanbul 2003) 10-14.
51. Lord Kingross, The Ottoman Centuries (Istanbul 2004) 184.
52. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 3, İstanbul 1983) 368-371.
53. Lord Kingross, The Ottoman Centuries (Istanbul 2004) 186.
54. Suraiya Faroqhi, The Ottoman Empire and the World Around It (New York 2004) 76.
55. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 3, İstanbul 1983) 368-371.

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)